Baureihe 95In 1920 is de eerste Duitse 1'E1' tenderlocomotief in gebruik genomen door de Halberstadt-Blankenburger Eisenbahn (HBE). De locomotief moest het dure tandrad systeem vervangen, die opgave was niet gering. Deze locomotief kon de 600/00 hellingen met uitsluitend het eigen gewicht van de locomotief overwinnen. Door Borsig zijn vier van deze machines gebouwd. De uitstekende eigenschappen bleven niet onopgemerkt. De Preußische Staatsbahn was onder de indruk en liet bij Borsig 18 stuks bouwen en bij Hanomag 27 stuks. Deze bestelling heeft plaats gevonden in de nadagen van de Preußische Staatsbahn en heeft daardoor nog de typische kenmerken van een Preußisch ontwerp. De bouw van deze locomotieven vond plaats in het DRG tijdperk. Begin 1923 werd de eerste machine afgeleverd. Echter het is onbekend(!) waar deze locomotieven werden gestationeerd, noch hoeveel stuks er werden toegewezen aan een locomotiefdepot. (Eisenbahn Journal, uitgave IV/83, blz. 31)Voor op wrijvingsgewicht gebaseerde treindiensten lag de bovengrens van het maximale hellingspercentage op 400/00. In oktober 1923 werden op verschillende trajecten testen gehouden met een tandradbaan locomotief en een T20. Op een helling van 1000/00! kon de T20 onder gunstige omstandigheden een trein van 128,5t met een snelheid van 7,5km/u bergop trekken. De tandradbaan locomotief trok 129t met 8,2km/u de bergop. De tandradbaan locomotief trok ook nog treinen met een gewicht van 142,6t en 170t, deze treingewichten waren te groot voor de T20. Deze treinengewichten waren echter economisch niet rendabel. De testen werden ook gehouden op een helling van 500/00. Hier liet de T20 de tandradbaan locomotief achter zich. Het tandrad systeem had tot gevolg dat de tandradbaan locomotief geen hoge snelheden kon halen. De tandradbaan locomotief trok 240t met 12,6km/u, terwijl de T20 251t met 16,8km/u trok. Dit verschil loopt verder op, tandradbaan locomotief 366t met 7km/u en de T20 369t met 11,3km/u. Dit was ruim voldoende voor de standaard treingewichten van 240t en 300t (8 en 10 twee assige wagons). Na deze proefritten werd het maximale percentage naar boven bijgesteld tot 700/00! Met de Riggenbach tegendrukrem kon deze locomotief namelijk bergaf dezelfde treinmassa afremmen als waar het mee bergop was gegaan. De prestaties waren zelfs zo goed dat deze machine ook de Gt2×4/4 kon vervangen, de volgende tabel laat de geringe verschillen zien.
Alle voor spoor N verkrijgbare T20 locomotieven werden gemaakt door Arnold. Tweedehands is er nog wel aan te komen. De volgende modellen zijn beschikbaar t/m epoche II (er kunnen bestelnummers ontbreken - opname 04-2018); Arnold 0212; 2281; 2283; 2296; HN2419 Het model kent vele uitvoeringen en enkele daarvan zijn niet eenvoudig om te bouwen naar digitaal bedrijf. In analoog bedrijf is zonder speciale voorzieningen ook deze reus met kruipsnelheid over de baan te sturen dankzij de stroomafname over alle wielen. Helaas zijn er veel ombouwbeschrijvingen naar digitaal bedrijf waarin stevig in het chassis wordt gehakt terwijl dat niet nodig is. Ook hier is wachten lonend omdat de digitale converters met de tijd steeds kleiner worden. Op de modelbaan is het interessant om te weten wat de machines in het echt presteerden. Met wat rekenwerk kan dan een realistische sleep aan de locomotief worden gehangen.
Hoe nu de tabel te interpreteren? Daarvoor heb je de wagon gegevens nodig. Als je deze niet hebt kun je de volgende vuistregel aanhouden.
revisie 15122018 |